Hoofdstuk 18 bestrijkt de periode 1653-1658 waarin ritmeester Buat voor een groot deel van de tijd in Retranchement zat, een nogal verwaarloosde vesting in de buurt van Cadzand. Het was een sombere tijd voor Orangisten: Johan de Witt was raadpensionaris geworden en de Oranjes waren geen factor van betekenis meer. De Republiek was in een kansloze oorlog met Engeland verwikkeld en om een einde daaraan te maken zag de kersverse raadpensionaris zich gedwongen om een vernederend verdrag te slikken: de Vrede van Westminster. In het boek Buat staat:
Op dat moment wisten we nog niet van een zeer geheime clausule bij het verdrag, een akte waarin bepaald werd dat het gewest Holland nooit meer een Oranje als Stadhouder zou benoemen. Deze bepaling, tot stand gebracht door de heer Van Beverningk, bleef nog lange tijd voor velen geheim, ook voor hen die niet zoals wij in een uithoek gelegerd waren. Van Beverningk had naast zijn officiële correspondentie met De Witt een tweede, verholen, briefwisseling gevoerd, waar zelfs de andere ambassadeurs niks van wisten. Ik hoorde pas veel later over deze zogenaamde Akte van Seclusie, via Boreel, die het gehoord had van de secretaris van de Friese stadhouder, die het op zijn beurt vernomen had van een klerk van De Witt. Die klerk haatte De Witt omdat hij tijdens vergaderingen zijn hoed niet op had mogen houden, wat onder raadpensionaris Cats altijd wel was toegestaan.
Algauw lekte de akte uit en iedereen sprak er schande van, maar de heren De Witt en Van Beverningk verklaarden plechtig dat het een eis van Cromwell was geweest en dat zij het zelf niet hadden gewild. De Witt had vijf uur nodig om zich te verdedigen. De Staten van Holland namen hem zijn bedekte correspondentie uiteindelijk niet kwalijk, omdat men begreep dat het land de vrede meer dan nodig had gehad.
(Buat, p. 156-157)
Ik laat de klerk onbenoemd en stip de affaire slechts rakelings aan. De nadruk komt te liggen op het lekken van de geheime clausule (de zogenaamde Akte van Seclusie) en het feit dat De Witt en Van Beverningk niet gestraft werden voor hun geheime correspondentie.
De klerk had een naam: hij heette Johan van Messen (ook wel Johan van Messem genoemd) en had zich onder de raadpensionarissen Cats en Pauw opgewerkt tot eerste klerk.[1] Omdat hij – naar eigen zeggen - van de jonge raadpensionaris bij de andere klerken moest zitten en zijn hoofd moest ontbloten als Johan hem toesprak, haatte hij Johan de Witt en schreef in het geheim correspondentie over die hij aan een agent van graaf Willem Frederik van Nassau-Dietz toespeelde.[2] Die agent heette Dirk van Ruyven.[3]
Johan de Witt was door een tip op het spoor van het verraad gekomen. Dit leidde in september 1655 tot een proces waarin beide mannen schuldig werden bevonden en uit het gewest Holland, Zeeland en Utrecht werden verbannen. Ruyven vestigde zich in Leeuwarden, waar hij zich bezig bleef houden met spionageactiviteiten.[4]
Stadhouderlijk Hof te Leeuwarden
Johan hield van het proces twee dossiers bij in de Loketkas van Holland. Het eerste betreft bewijsstukken die aantoonden dat niet Johan de Witt en Hiëronymus van Beverningk de aanstichters waren van de Akte van Seclusie, maar Lord Protector Oliver Cromwell. Het is tegenwoordig te raadplegen via de site van het Nationaal Archief, inv. nr 1477.[5]
Het tweede dossier is curieus, want dat is samengevoegd met aantekeningen en verhoren van het proces-Buat (1666). Voor Johan was het verraad uit 1655 blijkbaar vergelijkbaar met de affaire Buat. U kunt de 296 folia zelf raadplegen, bij inv. nr 1484.[6]
Ritmeester Buat kende in ieder geval Dirk van Ruyven; vermoedelijk hadden hun paden elkaar wel vaker gekruist aan het Hof van Oranje. Er is bewijs in de vorm van een brief van Dirk van Ruyven aan Joseph Williamson, de secretaris van Henry Bennet (lord Arlington).[7] Ruyven schrijft aan Williamson op 25 november 1664: ‘Monsieur Buat, hier aanwezig om mevrouw de Douairière van Nassau [= Albertine Agnes] te condoleren [met het verlies van haar man Willem Frederik van Nassau-Dietz] heeft mij onder andere verteld dat de ridder Downing bij mevrouw de Douairière van Oranje [= Amalia van Solms] op bezoek is geweest (…)’[8]
Ik heb deze connectie met Engeland in de roman Buat, vooral vanwege de dikte, helaas achterwege moeten laten, hoewel ik de condoleances van Buat in Leeuwarden wel beschreven heb (dat komt ter sprake als ik dat hoofdstuk behandel). Helaas, want het verhaal van het verraad van Van Ruyven en Van Messen is een mooie voorbode van Buats eigen geheime correspondentie en zijn werkzaamheden voor een inclusie: de restauratie van de prins van Oranje.
Jean-Marc van Tol,
6-4-2024.
Ga naar > hoofdstuk 19
[1] https://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nnbw/#source=2&page=459&view=imagePane
[2] Luc Panhuysen, De ware vrijheid, p. 193-194.
[3] https://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nnbw/#source=1&page=732&view=imagePane
[4] Nedermeijer ridder Van Rosenthal, Het strafgeding tegen Johan van Messen en Dirk van Ruyven, in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis & Oudheidkunde (BVGO), 1856, p. 195-239
[5] https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/3.01.17/invnr/1481/file/NL-HaNA_3.01.17_1481_0001?eadID=3.01.17&unitID=1481&query=Ruyven
[6] https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/3.01.17/invnr/1484/file/NL-HaNA_3.01.17_1484_0001?eadID=3.01.17&unitID=1484&query=Ruyven
[7] https://www.historyofparliamentonline.org/volume/1660-1690/member/williamson-joseph-1633-1701
[8] Colenbrander, H.T., Bescheiden uit vreemde archieven, deel 1, p. 145.